Gabriël van den Brink: "Geheim in de woestijn"

Gabriël van den Brink: "Geheim in de woestijn"

Photo by Rubén Bagüés / Unsplash

"Geheim in de woestijn'

Door Gabriël van den Brink (Centrum Ethos aan de Vrije Universiteit)

Hoewel ik in mijn werk altijd naar een zekere distantie streef, weet ik dat er soms  gelegenheden zijn waarbij men zijn betrokkenheid maar beter van meet af aan  erkennen kan. Dit is zo'n gelegenheid. Er zijn twee redenen waarom Oculeren met een schietend oog mij sterk boeit. Ten eerste herinnert dit kunstwerk mij aan  een project dat mijn vader als beeldend kunstenaar bijna veertig jaar geleden  uitvoerde. Geïnspireerd door het proces tegen Eichmann en door zijn eigen  oorlogservaringen maakte hij in 1961 een serie zwartwit-tekeningen die hij  vervolgens aan Israël geschonken heeft.1 Ten tweede volg ik - zoals velen uit  mijn generatie - de lotgevallen van Israël met een meer dan gemiddelde  belangstelling. In het besef dat de houding van de Westerse cultuur tegenover het  jodendom altijd dubbelzinnig is geweest, heb ik lange tijd naar een meer juiste  habitus gezocht. Het onderhavige kunstwerk van Roland van den Berghe roept  dan ook vele persoonlijke, artistieke en politieke echo's op waardoor ik  onmogelijk kan doen alsof ik geheel onthecht en louter verstandelijk tegenover  dit werk sta. 

Een en ander hoeft echter niet te strijden met een nuchtere benadering. Er  wordt al genoeg prietpraat over kunst verkocht, zeker wanneer die kunst  bepaalde esoterische aspecten kent. Dat geeft vaak aanleiding tot ingewikkelde  beschouwingen waarbij de schrijver zich meer laat leiden door zijn verbeelding  dan door een analytische werkwijze. Persoonlijk vind ik de verbeelding van  enorm belang, maar vooral als het object van een cultuur-historisch onderzoek.  Ik denk zelfs dat de betekenis van het bestaan in een bepaalde periode van de  geschiedenis niet te begrijpen is wanneer men zich niet verdiept in de manier  waarop de verbeelding in die periode functioneert. Bijgevolg zijn processen van artistieke, politieke of religieuze beeldvorming van groot gewicht, een inzicht dat  bij steeds meer historici erkenning vindt.2 Daarmee is tevens duidelijk hoe ik het  onderstaande opstel zie. Het is een poging om onderscheid te maken tussen de  verschillende dimensies die in het project van Roland van den Berghe aan de  orde zijn en daarmee de complexe betekenis van zijn oeuvre te laten zien.  Hieronder zal ik achtereenvolgens op de sociale, de esthetische en de spirituele  facetten van zijn werk ingaan. 

1

Laten we beginnen op het meest eenvoudige facet: de taakopvatting van de  kunstenaar, zijn opstelling tegenover het kunstbedrijf en zijn motieven om naar  Israël te gaan. Ik noem dit eenvoudig, niet omdat Van den Berghe in de  persoonlijke omgang gemakkelijk zou zijn, maar omdat hij zich over dit aspect  het meest expliciet uitgelaten heeft en zich duidelijk van een aantal vakgenoten  onderscheidt. 

Op artistiek gebied neemt Roland van den Berghe eigenlijk de houding  van een monnik aan. Hij streeft in zijn werk een absolute onthechting na. Alles  wat de gevestigde orde aan een kunstenaar te bieden heeft - erkenning, reputatie,  kapitaalvorming of aandacht in de media - wijst hij steevast van de hand. Het  speculeren op dat soort beloningen tast naar zijn gevoelen de zuiverheid van het kunstwerk aan. `De ware kunstenaar is voor mij een celibatair - iemand die zich  niet aan het aardse gebonden weet. Op het moment dat hij zich in zijn atelier aan  het werk zet, moet hij alle menselijke aandriften van zich af leggen. De meeste  mensen die iets maken, staan aan een speculatieve neiging bloot. Ze stellen zich  voor dat hun werk iets zal opleveren, dat hun moeite wordt beloond.  Bijvoorbeeld met een tentoonstelling of een hoge marktwaarde. Voor mij moet  de kunstenaar daarboven staan en in die zin is hij celibatair. Zolang hij aan het  werk is, heeft de rest van de wereld geen betekenis.'3 Men kan deze houding  ouderwets noemen, zeker nu zo veel kunstenaars de zegeningen van de markt en  het ondernemerschap ontdekt hebben. Bijgevolg waait de commerciële wind - die ergens in de jaren tachtig opstak en sindsdien overal te voelen is - ook in de  kunstwereld. Op de academies wordt het de jonge kunstenaars nadrukkelijk  geleerd. Ze moeten zich profileren, de aandacht op zich vestigen en contact  onderhouden met invloedrijke personen in het kunstcircuit. Roland van den  Berghe wenst daar niet aan mee te doen. Hij trekt zich uit die wereld terug, zoals  een heremiet in woestijn, om zich te wijden aan zijn taak. 

Dit betekent echter niet dat Roland van den Berghe het l'art pour l'art voorstaat. Integendeel. Hij heeft geen enkele affiniteit met in zichzelf gekeerde  kunst, met zuiver artistieke normen of een aan de maatschappij onttrokken  esthetiek. De beeldende kunst vat hij als een vorm van kennis op. Wat hij met  zijn werk wil laten zien zijn de veelal onzichtbare mechanismen die ons leven  met voorstellingen bevolken. `Datgene wat in het leven vaak onzegbaar is, neemt  vroeg of laat de vorm aan van een beeld. Maar de meeste mensen zien niet hoe  dat in zijn werk gaat of ze hebben er eenvoudigweg de tijd niet voor. Hun  alledaagse bezigheden nemen hen zó in beslag dat ze niet merken op welke  manier hun eigen ervaring of gemoedstoestand in beelden, gebaren of houdingen  wordt omgezet. Laat staan dat ze weet hebben van de manier waarop die beelden  maatschappelijk in circulatie gebracht worden (of niet), hoe ze gemanipuleerd  worden (door wie) en hoe ze worden ingezet ten behoeve van een politieke,  economische of religieuze macht.'4 Dit spel wil Roland van den Berghe niet  alleen ontmaskeren maar ook beantwoorden. Men zou dat als een vorm van  anarchisme kunnen opvatten, een poging om aan de positie van de machthebbers  te morrelen en de machtelozen weer zeggenschap te geven over hun eigen  beeldvorming. Dat is uiteraard een droom of utopie. Maar in de beeldende kunst  is dat standpunt van belang omdat zij - wellicht meer dan de andere kunstvormen  - door dromen voortgedreven wordt. 

Dit sociale engagement blijkt ook uit de manier waarop Roland van den  Berghe in Israël terecht gekomen is. Op zich had hij al eerder plannen voor het  onderhavige project gemaakt, maar toen Israël in 1991 met SCUD-raketten werd  bestookt, ging hij meteen op pad. Hij doorkruiste het land in vele richtingen en  legde tal van plaatsen op kleurenfoto's vast. Deze beelden vormden het materiaal  voor een bewerking die ik zo dadelijk zal toelichten. Het was trouwens niet de  eerste keer dat Van den Berghe een dergelijk project begon. Twintig jaar eerder  had hij een soortgelijke reis naar Viet Nam gemaakt en ook toen kwam hij met  beelden van gebombardeerde plaatsen terug.5 In hoeverre dit engagement  voortkomt uit zijn ervaringen als kind - hij werd geboren in 1943 en heeft de  gevolgen van oorlogsvoering zelf meegemaakt - moet de psycholoog maar  uitzoeken. Ik beperk me tot het contrast tussen de gewone kijker en de  kunstenaar. Beelden die wij als kijker in het Westen bij elk groot conflict te zien krijgen - van grove bommentapijten op Viet Nam tot de precisie-bommen in Irak  - vormen voor Roland van den Berghe een aanleiding voor nader onderzoek. Dat  onderzoek richt zich op het proces van beeldvorming maar het blijft er niet bij  staan. Als kunstenaar weet Van den Berghe zich verplicht ook een tegenbeeld te  ontwerpen en dat is precies wat hij met het onderhavige project beoogt. In die zin  vormen de beelden van dit project een antwoord op Saddam Hoessein, maar dan  op een artistiek en niet alleen op moreel of politiek niveau. 

Daarmee heb ik slechts een paar van motieven aangestipt die in dit  kunstwerk aan de orde zijn. Het gaat hier om een kunstenaar die op geen enkele  wijze naar verkoopbaarheid solliciteert, die met zijn kunst de zijde van de  machtelozen kiest en die een artistiek antwoord tracht te vinden op de beelden  van menselijk leed die wij als burgers zo vaak te zien krijgen. Dat zijn  belangrijke motieven maar ze beperken zich tot het persoonlijke en sociale vlak.  Ze hebben weinig uit te staan met de technische, formele en esthetische  kwaliteiten van het onderhavige project. Wat kan dáárover gezegd worden ? 

2

Reeds op het eerste oog is duidelijk dat Roland van den Berghe tot de  conceptuele kunstenaars behoort. De esthetische ervaring heeft voor hem slechts  een beperkte betekenis. Het is waar dat de beelden van dit project vaak een eigen  poëzie kennen, dat hun compositie uitgewogen is, dat licht en kleur op elkaar  zijn afgestemd. Maar de visuele schoonheid is geen doel op zich. Ze wordt door  de kunstenaar gebruikt om de kijker te verplaatsen, te vervoeren of te verleiden  naar het domein waar het eigenlijk om gaat. De artistieke kracht schuilt dan ook  niet zozeer in het spel van de uiterlijke vormen maar in het spel dat - via die  vormen - wordt gespeeld met een groot aantal verwijzingen. Daartoe moet ik  eerst enkele technische aspecten van Oculeren met een schietend oog toelichten. 

Zoals gezegd bestaat dit werk uit een serie kleurenfoto's die Roland van  den Berghe in Israël genomen heeft. Daarop zijn in eerste instantie alleen maar  landschappen te zien. De locaties variëren van de Golanhoogte tot Jeruzalem,  van de Negev-woestijn tot Tel Aviv. Op sommige komen menselijke figuren  voor, op andere zien we slechts een kale woestenij. De ene opname verwijst naar  het platteland, de andere naar een stad of straat. Alle foto's hebben echter één  opmerkelijke trek gemeen: de aanwezigheid van een zeepbel die zich ergens in  het beeld bevindt. De zeepbel is het eigenlijke centrum van de voorstelling, hoe  toevallig zij ook in de afgebeelde ruimte terecht gekomen lijkt. Maar dat toeval is  natuurlijk schijn. Die zeepbel is door de kunstenaar met opzet aangebracht. Na  maanden van experimenteren met verschillende soorten zeep ontdekte hij ten  slotte een techniek om op elke gewenste plaats een grote zeepbel in de lucht te  slingeren. Na zijn aankomst in Israël heeft hij samen met een assistent vele  duizenden van dat soort bellen geproduceerd. Door deze te fotograferen werden  ze vervolgens op een bepaalde positie gefixeerd. Dat leidde telkens tot een  opname waarbij het niet alleen om weloverwogen locatie in Israël maar ook om  een precieze locatie van de zeepbel binnen het visuele kader gaat. Hoewel het  toeval niet ontbreekt, speelt het toch een marginale rol. 

Daar komt bij dat de kunstenaar een tweede bewerking op deze opnamen  heeft toegepast. Een zeepbel is - zoals elk kind weet - altijd hol en licht. Zij is de vluchtigheid zelve en spat bij het minste of geringste uit elkaar. Van den Berghe  heeft dat echter omgekeerd. Met behulp van een computerprogramma heeft hij  de holle zeepbellen als het ware met vocht gevuld. Wie goed kijkt kan dat aan de  beelden zelf zien. De breking van het licht door een hol lichaam (zoals  zeepbellen) verschilt immers van de breking door vol lichaam (zoals  waterdruppels). De meeste kijkers zullen zich dat niet bewust zijn maar toch  merken ze dat er `iets' niet klopt. Onbewust nemen ze het volle en zware van de  met vocht gevulde bollen waar en dus ook de paradoxale beweging in het beeld.  Want hoewel die waterbollen onvermijdelijk een zeker gewicht hebben, blijven  ze quasi gewichtloos door het beeld zweven. Terwijl het oog van de waarnemer  onbewust op een vallende beweging wacht, blijven deze bellen zich van de  zwaartekracht losmaken. We hebben kennelijk te maken met een vorm van  `bedrog', waardoor het beeld tot een brandpunt van vele associaties en  betekenissen wordt.6 

Nu staan betekenissen nooit op zich. Ze komen altijd uit een articulatie  van opposities of verschillen voort. Men kan zich daarom de vraag stellen met  welke tegenstellingen de zeepbellen verband houden.7 Over het verschil tussen  een holle en een volle bol is zojuist al iets gezegd. Het roept onmiddellijk het  verschil tussen lichte en zware voorwerpen, tussen opwaartse en neerwaartse  bewegingen, tussen hemel en aarde en uiteindelijk tussen geest en lichaam op.  Dat is allemaal klassiek en het staat in beginsel los van plaats en tijd. Maar juist  die context maakt dat het spel van deze opposities niet geheel onschuldig is.  Neem bijvoorbeeld het element dat altijd met holle zeepbellen verbonden is: hun  spreekwoordelijke kwetsbaarheid. Wanneer men dat element in de context van  het Midden Oosten ziet, is een associatie met de precaire politieke situatie  onvermijdelijk. Er hoeft maar iets te gebeuren en de zaak spat uit elkaar. De  kunstenaar is zich daar terdege van bewust, zoals blijkt uit het feit dat hij zijn  werk aanvankelijk als Border Project betitelde.8 In die zin staat het membraan  van de zeepbel bijvoorbeeld voor de grenzen van de staat Israël, grenzen die  ondanks alle militaire machtsvertoon zeer kwetsbaar zijn. Zelfs het meest rigide  optreden kan niet verhinderen dat er telkens aanslagen gepleegd of  raketaanvallen gelanceerd worden. Maar het precaire heeft vanzelfsprekend ook  betrekking op de gespannen verhoudingen tussen joden en arabieren, tussen  orthodox en ongelovige, tussen utopie en politieke realiteit. Op al deze punten  liggen hoop en wanhoop in deze regio dicht bij elkaar, slechts gescheiden door  een fragiele wand die al door een bescheiden incident kan instorten. Dat is één  van de verwijzingen die met de zeepbellen verbonden is. 

Vervolgens blijkt de tegenstelling tussen droog en vochtig van belang. Of  ze nu als holle zeepbel dan wel als volle waterdruppels worden opgevat, ze  vertegenwoordigen het vochtige. En ook dat wordt onderstreept door de context  waarin ze gefotografeerd werden. Het meest extreem is dat het geval bij de  woestijn. Roland van den Berghe heeft diverse opnamen gemaakt waarbij de bel  boven een uitgemergeld landschap zweeft, boven rots- en zandgronden die al  vele jaren niet meer beregend zijn. Hetzelfde effect doet zich in de bewoonde  wereld voor. Het klimaat in Israël is nu eenmaal heet en droog en ook de  stedelijke omgeving wordt erdoor gekleurd. In de beelden van dit project zien we  telkens een oppositie tussen de stoffigheid van het trottoir en de zeepbel met zijn  glanzend oppervlak, tussen de levenloze steen en de fragiele takjes groen die  ondanks alles enig water konden bemachtigen. Hoewel deze tegenstellingen op een visueel niveau getoond worden, hebben ze een verder reikende betekenis. Ze  verwijzen uiteindelijk naar de vraag: Hoe te overleven in een uiterst droog  klimaat ? Zowel in Israël als in de buurlanden staat dat overleven rechtstreeks  met het vraagstuk van de waterschaarste in verband. Zo is er een tweede reeks  van opposities in het spel waarbij water en woestijn, bloei en uitdroging, leven  en dood elkaar wisselen. En ook hier geldt: klassieke tegenstellingen die door  hun plaats in deze specifieke context een extra gewicht krijgen. 

Ten slotte dringt zich nog een derde reeks van associaties op. In een  klassieke studie naar de symboliek van het menselijk lichaam heeft de  antropologe Mary Douglas gewezen op het feit dat de lichaamsopeningen en hun  substanties bijna overal ter wereld met magie omgeven zijn.9 Speeksel en  uitwerpselen, bloed en tranen, sperma of vruchtwater - zij spreken de menselijke  verbeelding altijd sterk aan. De reden daarvan is dat wij de grenzen van ons  lichaam bewust of onbewust als metaforisch voor de toestand van onze wereld  zien. Een geschonden lichaam verwijst naar een verstoring van ons wereldbeeld.  Het is dus zaak om behoedzaam met de lichaamsopeningen om te gaan. De  daarmee verbonden substanties fascineren ons. Ze boezemen ontzag in, kunnen  zowel heilig als gevaarlijk zijn. In de moderne beschaving liggen deze  associaties niet voor het oprapen. Ze worden verdrongen of slechts toegelaten in  een marginaal gebied maar oefenen desondanks hun fascinatie uit.10 En precies  op dat punt grijpt het onderhavige project ons aan. Welke verwijzing gaat er  schuil achter die zeepbellen of vochtdruppels ? Kan men er ook een traan, of  sperma of een ander lichaamsvocht in zien ? Deze associaties mogen vergezocht  lijken, ware het niet dat de kunstenaar uitdrukkelijk naar het thema van de  zwangerschap verwijst. Hij vergelijkt de bellen van het project met een  maagdenvlies en zelfs met de vliezen die de ongeboren vrucht beschermen. Een  stap verder en deze bollen worden tot een opgezwollen baarmoeder, zwaar en  gespannen van het nieuwe leven dat zij draagt. Ik zal dit onderwerp hieronder  nog behandelen en beperk me tot de opmerking dat hiermee een nieuwe reeks  van betekenissen aan de orde is. Die van de zwangerschap, het moederschap, de  cyclus waarmee het leven doorgegeven wordt en langs die weg ook opposities  tussen man en vrouw. 

Zo legt het project langzaam maar zeker zijn bedrieglijke eenvoud af.  Wat op het eerste oog een neutrale registratie van straatbeelden en landschappen  leek, blijkt via de vele associaties van de bewerkte zeepbel te verwijzen naar  zulke omvattende onderwerpen als lichaam en geest, dood en leven, man en  vrouw. Deze betekenissen zijn niet met het blote oog te zien. Ze vereisen dat  men op de hoogte is (of zich op de hoogte stelt) van de vormen en krachtlijnen in  het symbolische domein. In die zin belichamen deze beelden wellicht een  geheim. 

3

Voor de spirituele dimensie van het project wil ik aansluiten bij het thema van de  zwangerschap. De kunstenaar heeft zich daarover expliciet geuit en wel in een  brief aan drie jonge vrouwen uit Duitsland die om uitleg van zijn werk gevraagd  hadden. Daarin schrijft hij onder meer `dat het zien van een zwangere vrouw in  welke maatschappelijke context dan ook - op straat, in het gezin of bij de familie - een heel ander gevoel oproept dan het zien van een niet-zwangere vrouw.'11 Met deze observatie zal iedereen kunnen instemmen die van nabij een  zwangerschap heeft meegemaakt. Het beeld van een zwangere vrouw is  inderdaad paradoxaal. Zij oogt zwaar en traag in haar bewegingen, maar heeft  tegelijkertijd een zekere lichtvoetigheid. Zij straalt en zweeft, belichaamt een  verborgen kracht en heeft vaak iets zuivers over zich. Het lijkt wel alsof zij  boven aardse beslommeringen verheven is. Dat verklaart wellicht waarom het  beeld van de Heilige Maagd zoveel mensen heeft aangesproken. Critici hebben  tot vervelens toe gewezen op de biologische onmogelijkheid van Christus'  geboorte uit een maagd, maar het blijft een feit dat deze voorstelling heel  populair geworden is. Welnu, beelden die massaal aanvaard worden drukken  altijd een menselijke ervaring uit. Talloze gelovigen omarmen het denkbeeld van  de onbevlekte ontvangenis, ofschoon ze heel goed weten hoe de menselijke  voortplanting in haar werk gaat. Dat beeld articuleert kennelijk de `staat van  genade' van de vrouw die een kind verwacht. En het is deze staat waarop de  kunstenaar met zijn foto's van een gesloten vochtig vlies gezinspeeld heeft. 

In één van de beelden uit dit project wordt het thema nader toegespitst.  We zien opnieuw de zwevende en met vocht gevulde bel, maar nu  gefotografeerd op een joodse begraafplaats in Tel Aviv. Boven het beeld staat als  een middeleeuwse banderol: Verboden te fotograferen tussen 25 maart en 25  december. De eerste datum is het feest van Maria Boodschap en verwijst naar het  moment waarop de aartsengel zijn woorden tot Maria spreekt. De tweede datum  brengt de geboorte van Christus in herinnering. Tussen beide momenten liggen - niet toevallig - negen maanden tijd. Met zijn verbod om gedurende deze periode  afbeeldingen te maken, getuigt de kunstenaar van zijn ontzag voor de vrouw-die in-verwachting-is. Tegelijkertijd raakt hij aan een precair probleem, namelijk de  verhouding van joden en christenen. Op de begraafplaats waar deze kleurenfoto  werd gemaakt liggen ook slachtoffers van de holocaust. Hoe moeten wij deze  associaties zien ? Zinspeelt de kunstenaar hier op het thema van de herrijzenis  dat wil zeggen het overwinnen van de dood ? In dat geval zou men het  christendom als een vervolg op de joodse traditie kunnen zien. Of zinspeelt hij  nu juist op het tegendeel ervan dat wil zeggen op het thema van de vadermoord ?  In dat geval gaat het om de manier waarop het christendom met het jodendom  gebroken heeft met alle verschrikkelijke gevolgen van dien. 

Voor dit soort dilemma's en problemen hebben zelfs geleerde theologen  nog geen oplossing. Men kan dus moeilijk verwachten dat ze worden opgelost  door een kunstenaar. Toch gaat er van zijn werk een even radicale als  eenvoudige suggestie uit. Zijn boodschap is wellicht de volgende: Wanneer de  geheimen van het nieuwe leven centraal worden gesteld, vallen in beginsel de  scheidslijnen tussen ras, geloof of politieke overtuiging weg. In zijn brief aan de  Duitse vrouwen schrijft hij in elk geval het volgende: `Via het vertederend  moment van een jonge moeder wordt gezinspeeld op het verrijzen van de  christelijke religie uit de schoot der joodse. Indien zowel christen als jood buigt  voor deze transcendentie, gefigureerd in een zwanger meisje, dan kunnen de  twee religies elkaar opnieuw de hand reiken.'12 Ik kan mij indenken dat joden dit  als een schaamteloos voorstel van de hand wijzen. Zij hebben geen enkele reden  om het thema van de Onbevlekte Ontvangenis als een blijk van christelijke  toenadering te zien ! En toch zou men kunnen volhouden dat de heiligheid van elke zwangerschap - waarvoor de Maagd Maria slechts een metafoor is - een  deugdelijke grondslag biedt voor dialoog.  

Bovendien is de wereld aan het veranderen. Eeuwenlang heeft men het  verwekken van nieuw leven als een prestatie van de man beschouwd. Men  erkende uiteraard dat de vrouw het kind ter wereld bracht, maar voor het overige  werd haar bijdrage als passief gezien. Men stelde het vrouwelijk lichaam als een  akker of voedingsbodem voor, een laag die pas tot leven komt wanneer zij het  zaad ontvangt. De eigenlijke kiemkracht zou van de man afkomstig zijn. Deze  gedachte is begrijpelijk tegen de achtergrond van een agrarische en patriarchale  maatschappij. Daar ligt een analogie tussen de voortplanting en het bewerken  van een akker voor de hand.13 Maar die maatschappij bestaat niet meer. Op tal  van gebieden wordt nu erkend dat de vrouw een eigen rol vervult. Dat geldt  zeker bij de menselijke voortplanting. Uit het onderzoek door medici en biologen  weten wij inmiddels dat de ongeboren vrucht in hoge mate wordt beïnvloed door  de lichamelijke toestand van de vrouw. Wat dat betreft zijn de rollen omgekeerd  ten opzichte van de patriarchale tijd. Daarmee komt ook het onderhavige  kunstwerk in een ander licht te staan. Het is voor iemand die modern denkt en  voelt niet zo moeilijk meer om het thema van de Maagd Maria te beschouwen als  een eerbetoon aan haar joodse voorgeschiedenis. Jean Luc Godard heeft dat al  eens met zijn film Je vous salue Marie in beeld gebracht. Op een soortgelijke  wijze stelt Roland van den Berghe voor de betrekkingen tussen joden en  christenen te bezien vanuit het moederschap, gesymboliseerd in het gespannen  vlies dat aan de woestijn ontstijgt. 

Misschien kan deze interpretatie ook de wat raadselachtige titel van het  werk verhelderen. Wat mag Oculeren met een schietend oog in hemelsnaam  betekenen ? In antwoord op deze vraag zet Roland van den Berghe uiteen dat hij  de term oculeren aan de boomkwekerij ontleent. `Daarbij maakt de kweker een  inkeping op de stam of tak van een bepaalde plant en zet daar vervolgens de loot  van een andere plant op vast. Wanneer de plek op een juiste wijze wordt  afgedekt komt het geheel tot bloei. Een schietend oog gebruikt men in de  plantkunde ter aanduiding van een loot die reeds aan het uitbotten is.'14 Aldus  zou de titel van het kunstwerk verwijzen naar een proces waarbij het ene levende  wezen zich ontvouwt nadat het op een ander levend wezen is geënt. Dat is  opnieuw een metafoor die men op verschillende manieren kan uitleggen.  Bijvoorbeeld door te wijzen op de menselijke voortplanting, waarbij het  copuleren in een oculeren overgaat. Of door te wijzen op de geboorte van het  christendom, waarvan de bloei zonder voorgaande voedingsbodem nauwelijks  voorstelbaar is. Maar evengoed door te wijzen op het onderhavige project. Ten  slotte heeft Roland van den Berghe met zijn werk bepaalde elementen aan het  reeds bestaande landschap toegevoegd. Hij heeft waterdruppels laten zien waar  de gewone kijker slechts een woestijn ontwaart. Dat raakt aan de kern van de  menselijke spiritualiteit. 

4

Ter illustratie van deze laatste zin is een anekdote op haar plaats. Een paar jaar  geleden volgde ik tijdens de kerstnacht op TV een gereformeerde kerkdienst. De  dienst vond ergens in de Kop van Overijssel plaats en dat is een zeer waterrijk gebied. Maar wat zongen de gelovigen ? `Heer geef ons water want wij hebben  dorst'. Dat voorval zette mij aan het denken over de vraag hoe een dergelijke  strofe in dat gebied terecht gekomen was. Hoe kan een groep gelovigen over  dorst en water zingen terwijl men aan alle kanten door water omgeven is ? Een  verklaring op grond van de feitelijke situatie schiet duidelijk tekort. Het gaat  veeleer om een symboliek die in het verre verleden of in een heel andere  omgeving - bijvoorbeeld het Midden Oosten - is ontstaan en die via de  middeleeuwen, de verlichting, de romantiek tot ons gekomen is. Maar daarmee  heeft men nog geen antwoord op de vraag naar de betekenis van het symbool.  Waarom is de symbolische betekenis van water zó sterk dat ze in de meest  uiteenlopende omgevingen gedijen kan ? 

In principe kan men dat op drie manieren uitleggen. Volgens een eerste  `theologische' interpretatie vormt water het zichtbare teken van een sacrale  macht. Het is dan ook geen toeval dat water in de meest uiteenlopende religieuze  rituelen worden gebruikt, variërend van het rituele bad in India tot het doopsel  van de christenen. In al die gevallen belichaamt water een relatie tussen de  mensen en het hogere. Maar er is ook een tweede `sociologische' interpretatie  mogelijk. Deze komt erop neer dat de mensen via een gezamenlijk symbool  vooral hun onderlinge verbondenheid uitdrukken. Het is in wezen de menselijke  samenleving of gemeenschap die het water zijn speciale betekenis verleent. Deze  opvatting is reeds een eeuw geleden door Durkheim geformuleerd15 maar ze  speelt nog altijd een rol bij het overheidsbeleid. Zo vormt het waterleidingnet één  van de duidelijkste voorbeelden waarbij de intermenselijke verbondenheid tot  uiting komt.16 Ten slotte is er een derde interpretatie en die gaat meer van een  `biologisch' kader uit. Het is wel begrijpelijk dat water zo sterk tot de  verbeelding spreekt omdat alle mensen een ervaring als dorst kennen. Wij zijn - net als de andere dieren overigens - in laatste instantie afkomstig uit de zee en  daardoor kunnen we slechts korte tijd zonder water toe. In die zin zou het water  een fundamentele voorwaarde voor de menselijke vitaliteit belichamen. 

Nu worden deze interpretaties niet alleen door wetenschappelijke  disciplines zoals de theologie, sociologie of biologie bepaald. Ze zijn door en  door verbonden met collectieve ervaringen en met de instituties of professionals  die zich over die ervaringen ontfermen. Er is dus een relatie tussen de  vormgeving van het symbolische en het werk van de professional. Zo ligt het  voor de hand dat sacrale duidingen met name door de kerk gepropageerd worden  terwijl de sociale duiding vooral een zaak van politieke overheden en de vitale  duiding een zaak van de gezondheidszorg is. De moeilijkheid is evenwel dat ze  elkaar gewoonlijk uitsluiten. Er zijn - om bij ons voorbeeld te blijven - onmiskenbaar verschillen tussen de manier waarop een priester, een politicus en  een arts tegen de betekenis van water aankijken. Het is onder andere hun taak om  de complexiteit van het leven te herleiden tot een hanteerbaar minimum en ze  doen dat door zich te beperken tot één specifiek betekenisniveau met uitsluiting  van de andere. 

Precies op dat punt speelt de kunstenaar zijn rol. Hij zet de verbeelding  aan het werk maar dan op een individueel en niet op een collectief niveau. En  ook niet volgens disciplinaire grenzen of institutionele snijlijnen, maar op een  tegendraadse wijze en volgens zijn eigen sensibiliteit. Juist daardoor kan hij  recht doen aan de gespannen complexiteit van het symbolische. Het werk van  Roland van den Berghe is daar een voorbeeld van. Oculeren met een schietend oog laat ons uiteenlopende dimensies van de menselijke ervaring zien. Eén ervan  heeft betrekking op de politieke situatie van Israël, de vragen van oorlog en  vrede, het problematisch samenleven van diverse groeperingen. In zoverre vormt  dit kunstwerk óók een fotoreportage van de sociale realiteit. Maar daarnaast  belicht de kunstenaar de spirituele dimensie van het land, de verhouding tot het  eeuwige, de aanwezigheid van hoop.17 En ten slotte verwijst hij naar de  geheimen van het leven zelf, de vruchtbaarheid in de woestijn en symbolen die  daarvan het teken zijn. Zo lopen sociale, sacrale en vitale dimensies in dit  kunstwerk door elkaar. Daarmee volbrengt Roland van den Berghe een taak die  kenmerkend is voor ware kunst. Namelijk de complexiteit van het bestaan te  laten zien op het moment dat ze door wetenschappelijke, religieuze of politieke  instituties wordt gereduceerd. 

Gabriël van den Brink
Leiden 1-11-1999


Noten 

1. Gedocumenteerd in: R. van den Brink, P. van der Voort, Dossier, Eindhoven 1961 (niet  meer leverbaar). 

2. Zie bijv. P. Burke, Het beeld van een koning, Amsterdam 1991. 

3. Ontleend aan een gesprek met Roland van den Berghe op 23 augustus 1999. 

4. Verg. R. van den Berghe, 'De haas en het roodborstje', in: Rekenschap, december 1996, pp.  237-240. 

5. Gedocumenteerd in: Te Elfder Ure 30, jrg 26, nr 1, 1981, pp. 5-100. 

6. W. Elias beschouwt de waterdruppels dan ook als heterotopie, een term ontleend aan de  filosofie van Michel Foucault (in: Catalogus Internationale Kunstbeurs Lineart, oktober  1990, p. 112).  

7. Ik volg hier de zienswijze van C. Lévi-Strauss, Het wilde denken, Amsterdam 1981. 

8. Onder deze titel kwam in het voorjaar van 1991 en op initiatief van A. Shapira in de kibboets  Ysrael dan ook een eerste tentoonstelling van dit werk tot stand. 

9. M. Douglas, Reinheid en gevaar, Utrecht/Antwerpen 1976, pp. 148-157. 

10. In dat opzicht vormen pornografische beelden - zoals men die in groten getale op het  Internet kan raadplegen - een interessante keerzijde van het moderne bestaan. Daaruit  blijkt dat de oude fascinatie voor diverse lichaamsopeningen allerminst verdwenen is. 

11. Brief aan T. Schwab, A. Hormesse en Y. Pichotta van 4 november 1994. 12. Zoals opgemerkt door Eldert Willems naar aanleiding van de brief aan T. Schwab e.a. 

13. C. Delaney, 'The meaning of paternity and the virgin birth debate', in: Man, 21 (1986), pp.  494-513. 

14. Gesprek met Roland van den Berghe op 23 augustus 1999. 

15. E. Durkheim, Les formes élémentaires de la vie religieuse, Parijs 1912, pp. 322-323. 16. Zie bijv. A. de Swaan, Zorg en de staat, Amsterdam 1989, pp. 138-143. 

17. Dit wordt uitgebreid besproken in het opstel van A. Shavira, Tijd en transcendentie (ter  perse).